Wereldwijd worden er elke dag ongeveer 7000 talen gesproken. Sommige van deze talen lijken meer op elkaar dan andere, denk bijvoorbeeld aan het Nederlands en het Duits! Andere talen kunnen behoorlijk van elkaar verschillen qua klanken, woorden of hoe woorden in een zin worden gecombineerd (wat ook wel grammatica wordt genoemd). Dankzij onze hersenen zijn we in staat om te spreken en te begrijpen wat andere mensen zeggen, maar zijn onze hersenen precies hetzelfde als we heel verschillende talen spreken?

We weten dat specifieke gebieden in de hersenen zeer belangrijk zijn voor taal: deze taalgebieden communiceren met elkaar wanneer we spreken of naar iemand luisteren. Aangezien het merendeel van onze kennis over deze taalgebieden afkomstig is uit experimenten met het Engels en met enkele andere Europese talen, willen wetenschappers weten of dezelfde hersengebieden even belangrijk zijn bij sprekers van andere talen.

In een recent onderzoek vergeleken wetenschappers de hersenactiviteit van sprekers van 45 verschillende talen (waaronder Hebreeuws, Turks, Vietnamees en Tagalog) die naar hetzelfde verhaal luisterden in hun eigen taal: vergelijkbare hersengebieden waren actief en dus betrokken bij het begrijpen van het verhaal bij de verschillende sprekers. Dit betekent dat vergelijkbare hersengebieden taal ondersteunen, zelfs voor sprekers van niet-Europese talen.

We weten dus dat de hersengebieden die we gebruiken om te communiceren erg op elkaar lijken, maar hoe zit het met de manier waarop deze gebieden met elkaar communiceren? Onze hersenen zijn verbonden door zogenaamde wittestofbanen. Je kunt deze zien als snelwegen die door onze hersenen lopen, waarlangs informatie wordt overgedragen van het ene gebied naar het andere. De afbeelding rechts toont enkele van de verbindingen van de hersenen (wittestofbanen) in rood, blauw en paars. Deze zorgen ervoor dat gebieden van de hersenen met elkaar kunnen communiceren; bijvoorbeeld, het corpus callosum (rode lijnen in de figuur) maakt communicatie mogelijk tussen de rechter- en linkerhersenhelft.


In een ander recent experiment werden deze wittestofbanen bestudeerd bij Duitstalige en Arabischtalige proefpersonen. Deze talen werden gekozen omdat ze tot verschillende taalfamilies behoren (Indo-Europees en Afro-Aziatische talen) en omdat ze op verschillende manieren complex zijn. Duits heeft een behoorlijk complexe grammatica: bijvoorbeeld, woorden kunnen in verschillende volgorden worden gecombineerd zonder dat dit de betekenis verandert.

Aan de andere kant heeft Arabisch minder flexibele grammaticaregels, maar zijn woorden complexer: elk woord heeft een stam, die een algemene betekenis aan het woord geeft, en een woordpatroon dat de betekenis van het woord specificeert.


We kunnen dus zeggen dat het spreken van Duits het aanleren van meer complexe grammatica regels vereist, terwijl het leren van Arabisch meer focus op de betekenis van de woorden en hun delen vereist.

Het experiment liet verschillen zien in de wittestofbanen (verbindingen tussen hersengebieden) afhankelijk van de taal van de deelnemers. Bij Duitstalige sprekers waren hersengebieden die belangrijk zijn voor grammatica sterker met elkaar verbonden, terwijl bij Arabischtalige sprekers hersengebieden die belangrijk zijn voor de betekenis en het geluid van woorden, sterker met elkaar verbonden waren.

Al met al laten deze twee studies zien dat onze hersenen erg op elkaar lijken, zelfs als we een andere taal spreken, maar dat de verbindingen tussen de gebieden van onze hersenen zich kunnen ontwikkelen op basis van taalkenmerken, zoals grammatica of woorden, van onze moedertaal. Dit is bijzonder interessant omdat het laat zien hoe onze culturele context invloed kan hebben op onze hersenen, en hoe de structuur van hersenen kan veranderen om het leren en spreken van een specifieke taal te vergemakkelijken.