Een tijdje geleden plaatsten wij al een bericht over spiegelneuronen op deze website. Dat was een reactie van Peter Hagoort op het verschijnen van het boek “The Myth of Mirror Neurons”, door Gregory Hickok (lees Peter’s post hier) Hieronder vertelt Julia wat zij van het boek vindt.
Geschreven door: Julia Uddén
Vertaald door: Maarten van den Heuvel & Lotte Schoot
Iedereen die wel eens geprobeerd heeft om iets te verzamelen, of dat nu postzegels zijn of kunst, weet dat je vroeg of laat je verzameling een beetje moet ‘snoeien’. Soms is dit een pijnlijk proces van laten gaan van objecten die op zich interessant zijn, maar die niet helemaal voldoen aan de standaard van de hele verzameling. Dit proces maakt ruimte voor nieuwe aanwinsten, en verbetert de kwaliteit van je verzameling. Hetzelfde geld voor de verzameling ideeën en theorieën in de wetenschap. In ‘The Myth of Mirror Neurons’, pakt Gregory Hickok de tuinschaar geeft een van de meest centrale recente theorieën in de hersenwetenschap een grondige snoeibeurt.
Hickok’s boek gaat over spiegelneuronen, een speciaal soort hersencellen die voor het eerst werden gevonden in makaken (apen). De ontdekkers vonden dat deze spiegelneuronen zowel actief zijn als de aap een actie uitvoert, als wanneer hij een andere aap deze actie ziet uitvoeren. Dit, dachten zij, zou wel eens de oplossing zijn voor een centraal probleem: hoe kunnen we de bedoelingen van anderen begrijpen? De theorie stelt dat zogenoemde ‘simulatie’ in deze spiegelneuronen bij het zien van een actie die iemand anders uitvoert, de makaak in staat stelt om deze actie te begrijpen. Hickok meent echter dat er geen direct bewijs is dat dit echt zo werkt. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat het spiegelneuronensysteem een verklaring biedt voor de evolutie van taal, maar is het dan niet verwonderlijk dat de neuronen voor het eerst zijn gevonden in apen, die niet kunnen praten?

Als er al spiegelneuronen zijn in de hersenen van mensen, dan volgen die niet het exacte patroon dat is geobserveerd in makaken, stelt Hickok. De observatie van acties en het uitvoeren van acties worden namelijk geassocieerd met verschillende netwerken in het brein. Bovendien is er een veel gemakkelijkere manier om het gedrag van deze neuronen in de originele experimenten te verklaren. Dit was eerder al opgemerkt door Heyes, en geparafraseerd door Hickok in zijn boek op pagina 195: ‘Makaken grijpen de hele tijd naar dingen en observeren hun eigen acties. Zo wordt er snel een associatie gemaakt tussen het uitvoeren van een actie en de (zelf-)observatie van deze actie. Poef! De spiegelneuronen zijn geboren.’ Poef! lijkt ook het meest gepaste geluid om te beschrijven hoe het opgeblazen spiegelneuronen verhaal in duigen valt.
Hickok is uitzonderlijk goed in de redeneermethoden van de cognitieve neurowetenschap. Soms is zijn kritiek echter zo algemeen dat het voor het hele onderzoeksveld geld, en niet alleen voor de spiegelneuronen theorie. Dat wil niet zeggen dat deze kritiek onterecht is, maar wel dat Hickok een radicale tuinier is, die soms met vergif werkt dat misschien wel de hele tuin aan zou kunnen tasten. Terwijl Hickok de meeste lezers waarschijnlijk wel zal overtuigen om met en kritische blik naar de spiegelneuronen-theorie te kijken, blijven andere debatten in het boek onbeantwoord (bijvoobeeld over wat voor conclusies we kunnen trekken van studies waarin hersenen worden gestimuleerd, of wat voor controle experimenten er nodig zijn om de activatie in het gebied van Broca te kunnen linken aan functies met geen enkel motorisch aspect).
Als je goed opruimt is het resultaat dat je met een frisse blik kan kijken naar wat er eigenlijk al was, achter alle rommel. In het geval van spiegelneuronen is dat een veel gecompliceerder beeld van een hiërarchisch georganiseerd brein. Zintuiglijke en motorische systemen hebben een plaats in het vroege- tot middengedeelte van de brein-hiërarchie, terwijl andere functies van een hoger niveau, zoals verbale en non-verbale communicatie en sociaal functioneren, een systeem nodig hebben dat kan abstraheren van zintuiglijke en motorische bronnen. Er is nog veel te ontdekken over deze abstracte systemen. In een goede passage in het boek legt Hickok uit dat een van de hogere plaatsen in de hiërachie bijvoorbeeld het breinnetwerk is dat geactiveerd wordt als proefpersonen worden geïnstrueerd om niets te doen, het zogenaamde ‘default-mode’ netwerk – dat meer met concepten van doen heeft dan je op het eerste gezicht zou verwachten.
Dat is ongeveer waar ik het boek weglegde. Ik ben Hickok dankbaar voor het opruimen van het conceptuele systeem van theorieën over het begrijpen van actie en taalevolutie. Maar wat kan ik beter doen met deze nieuwe rust, dan naar de top van de hiërarchie gaan en ervaren wat het is om helemaal niets in het bijzonder te doen. Misschien wordt de volgende stap voor verdere experimenten daar duidelijk.
Julia Uddén is post-doc in het Neurobiology of Language departement van Peter Hagoort