Stel je eens een olifant voor. Een van die Afrikaanse olifanten. Grote oren die de schouders bedekken; een sterke, naar beneden hangende slurf; een paar prachtige ivoren slagtanden.

Heb je hem kunnen zien? Als dat zo is, is het verleidelijk om meteen de conclusie te trekken: Ja, taal laat ons dingen zien, die we op dat moment niet met onze ogen waarnemen. Maar heeft jouw mentale beeld van een olifant iets te maken met je echte gezichtsvermogen? In dit stuk geven we hierop antwoord.

Schrijvers van fictieboeken roepen voortdurend nieuwe beelden op bij hun lezers door middel van taal – dat is hun werk. Neem Het boek van de denkbeeldige wezens van Borges (verschenen toen Borges al blind was geworden en dus niet meer kon zien). Daar leren we dat “De Amphisbaena … een slang met twee hoofden [is], de ene op de juiste plaats en de andere in zijn staart; en hij kan bijten met beide, behendig bewegen, en zijn ogen schitteren als kaarsen.” Taal activeert beelden in onze gedachten die we nog niet eerder hebben gezien.

Het vermogen om beelden te creëren uit taal lijkt al vroeg in het leven aanwezig te zijn, zoals blijkt uit hoe geïnteresseerd kinderen luisteren naar verhalen. Kinderen zijn (kennelijk) in staat om zich de personages en scènes uit het plot in te beelden. Ik had onlangs een eerstehands ervaring van dit vermogen, toen ik mijn zevenjarige dochter de volgende speelse taak gaf:

Ik printte kaarten uit met de naam van dertig diersoorten (gorilla, jachtluipaart, nijlpaard, mug, …) en vroeg mijn dochter om ze op verschillende manieren te sorteren: op grootte, van het kleinste tot het grootste dier; op vorm; op kleur; enzovoort. Haar gedrag was elke keer zeer vergelijkbaar. Ze keek in stilte naar de kaarten, nam er één en verplaatste die naar een stapel, staarde naar de volgende, verplaatste die naar dezelfde of een andere stapel, enzovoort. De stapels waren natuurlijk verschillend voor elk sorteercriterium. Maar elke keer waren haar groepen zeer vergelijkbaar met die ik zou hebben gemaakt.

Wij vinden ons vermogen om dit soort taken op te lossen vanzelfsprekend. Echter, vanuit het oogpunt van een naïeve waarnemer (de spreekwoordelijke vreemdeling uit een ander sterrenstelsel die vreedzaam de menselijke soort bestudeert), is het nogal opmerkelijk gedrag. We hebben hier een reeks van stukjes papier met vreemde krabbels erop. Op basis van een bepaalde aanwijzing (“vorm”), groepeert de mens de stukken papier op een bepaalde manier. Wanneer ze een andere aanwijzing (“kleur”) krijgen, verandert de groepering. Wat opvalt is dat de groeperingen systematisch zijn: geef dezelfde taak aan iemand anders en men zal met bijna identieke oplossingen komen. Er is niets in de vreemde symbolen zelf dat kon voorspellen hoe ze werden gegroepeerd. Wat doen deze mensen?

De truc is niet alleen dat deze symbolen verwijzen naar dingen in de wereld, zodanig dat we de symbolen kunnen groeperen zoals we de dingen zouden groeperen. We kunnen een stap verder gaan en de dingen opnieuw in onze geest oproepen, ze flexibel inspecteren op het relevante kenmerk (bijvoorbeeld kleur), en groeperen volgens dat kenmerk.

Hier is dan de kritische vraag: Hoe doen we dit? Hoe heeft mijn dochter de taak opgelost? Ik heb het over taal gehad, die ons laat zien en denkbeelden oproept. Was ik zojuist poëtisch (of juist slordig), door beeld en zien op een losse, metaforische wijze te gebruiken? Of was je ervaring toen je je een olifant inbeeldde vergelijkbaar met het zien van een echte olifant?

Het is niet zomaar een metafoor. Visuele beeldspraak is verrassend vergelijkbaar met daadwerkelijk zien. Dit is de conclusie van een tien jaar durend debat dat onlangs tot een ontknoping is gekomen. Het debat was tussen twee kampen. De ene kant betoogde dat visuele beelden opereren op basis van symbolische voorstellingen. De andere kant voerde daarentegen aan dat zij zich baseren op afgebeelde voorstellingen. De laatstgenoemde kant won.1

Laat me de twee contrasterende hypothesen van het beelddebat verduidelijken met een analogie. Eerst de symbolische hypothese. Uw computer kan informatie opslaan waarmee een afbeelding kan worden gereproduceerd. Als je bijvoorbeeld “olifant” googelt, verschijnt het beeld van een olifant op het scherm. De relevante informatie om de afbeelding te bouwen moet ergens op uw computer worden opgeslagen. Stel je nu voor dat je een microscoop pakt en je computer opent (de harde schijf, grafische kaart, of een ander onderdeel) en op zoek gaat naar dit beeld, hoe klein dan ook. Hoe hard je ook zoekt naar het beeld van een olifant, je zult het niet vinden. Het beeld van de olifant die je op het scherm ziet, is op een puur symbolische manier gecodeerd in de computer. Het bestaat uit nullen en enen die geen afgebeelde gelijkenis vertonen met een olifantenplaatje. Voor de computer is het antwoord dan duidelijk: het werkt op symbolische voorstellingen.

Merk op dat het scherm geen onderdeel is van de innerlijke werking van uw computer, het is alleen nuttig voor ons mensen wanneer we willen communiceren met de computer. Uw computer kan allerlei bewerkingen uitvoeren op de informatie die het beeld van een olifant codeert, zonder dit beeld ooit op het scherm te plaatsen. Het zou bijvoorbeeld zijn gelijkenis met een ander beeld (bijvoorbeeld een giraf) kunnen berekenen door slechts lange vectoren van nullen en enen te vergelijken, volledig onbewust van wat deze informatie weergeeft – voor de computer betekent het niets.

Dus het symbolische kamp verloor het debat. Als je je een olifant voorstelt en ik vraag je om de vorm ervan te beschrijven, werken je hersenen niet op een symbolische manier, maar met afbeeldingen. Betekent dit dat je een afbeelding van een olifant zou vinden als je je schedel opent, terwijl je je er een voorstelt? Nou, zelfs dit is waar tot op zekere hoogte (meer hierover later), maar we hoeven niet helemaal te bewijzen dat visuele beelden niet op symbolische voorstellingen gebaseerd zijn. Wat we moeten laten zien is dat het verbeelden van een olifant afgaat op dezelfde mechanismen die we gebruiken om een olifant in de echte wereld te zien. En dat blijkt het geval te zijn.

Bij de oproep om je een olifant voor te stellen, stuurt het deel van je hersenen dat de diernaam herkent een bevel naar hersengebieden die betrokken zijn bij het gezichtsvermogen, dat ze een beeld van een olifant moeten activeren. Dit zet precies hetzelfde deel van je hersenen in (de visuele cortex, aan de achterkant van je hoofd) dat wordt geactiveerd wanneer je een echte olifant ziet. In zekere zin zult u inderdaad een beeld van een olifant vinden, als gevolg van hoe de visuele cortex werkt. De ruimtelijke opstelling van actieve neuronen weerspiegelt namelijk het licht dat binnenkomt via het netvlies, zodat je de vorm van een object waar je naar kijkt, kan aflezen uit de bijbehorende activiteit in de visuele cortex. Een cruciale bevinding in dit beelddebat, was dat hetzelfde type informatie over de vorm van een object kan worden afgelezen uit hersenactiviteit wanneer iemand zich dat object alleen maar voorstelt.2

We moeten het idee van het beeld-in-je-hersenen echter niet te ver doortrekken: zo zullen bepaalde hersendelen niet geel kleuren als je aan een giraf denkt. Om een komisch misverstand te voorkomen: het beeldkamp won het debat omdat ze lieten zien dat visuele beelden gebruik maken van dezelfde processen in de hersenen als het gezichtsvermogen, niet omdat ze kleine grijze olifanten in de hoofden van mensen vonden.

Het vermogen om letterlijk beelden op te roepen maakt ons zeer flexibel. Denk aan mijn dochter die de taak oplost. Zodra het beeld beschikbaar was, kon zij het inspecteren en alle informatie ophalen die voor de taak relevant was. Als het grootte was, zou zij de grootte van de dieren naast elkaar meten in haar hoofd en zien dat een jachtluipaard kleiner is dan een koe. Als de taak over kleur ging, zou zij in plaats daarvan het gelige, gevlekte bont opmerken en zou zij het daarom samen met een giraf groeperen.

We houden ons de hele tijd bezig met mentale beelden. In combinatie met taal geeft dit vermogen ons superkrachten. Het stelt ons in staat om het verleden opnieuw af te spelen. Cruciaal voor ons voortbestaan als soort, kunnen we ons ook voorstellen – en ons zo voorbereiden op – de toekomst, het onbekende, het onmogelijke. (Ook al lijkt dit vermogen ons grotendeels in de steek te laten in de huidige klimaatcrisis.)

Dus ja, we kunnen zeggen dat taal ons doet zien. En als je vooral geïnteresseerd bent in een definitief antwoord, dan is dit de juiste plek om te stoppen met lezen, en door te gaan met waar je mee bezig was.

1 Pearson, J., & Kosslyn, S. M. (2015). The heterogeneity of mental representation: Ending the imagery debate. Proceedings of the National Academy of Sciences, 112(33), 10089–10092. https://doi.org/10.1073/pnas.1504933112

2 Naselaris, T., Olman, C. A., Stansbury, D. E., Ugurbil, K., & Gallant, J. L. (2015). A voxel-wise encoding model for early visual areas decodes mental images of remembered scenes. NeuroImage, 105, 215–228. https://doi.org/10.1016/j.neuroimage.2014.10.018