Geschreven door: Marlou Rasenberg

Je herinnert je vast nog de woordenlijstjes op de middelbare school: links het Engelse woord, ernaast de Nederlandse vertaling. Dit is hoe we doorgaans woorden leren in een vreemde taal: we ‘linken’ als het ware het nieuwe woord aan een woord dat we al kennen.

marlou_author_templateMaar dit is lang niet altijd zo eenvoudig. Neem de Engelse woorden ‘nephew’ en ‘cousin’. Er zijn geen soortgelijke woorden in het Nederlands, dus we vertalen beide naar ‘neef’. Maar als je Engels aan het leren bent helpt deze vertaling je helaas weinig verder, want die vertelt je niets over het verschil tussen de twee. De Engelse termen markeren namelijk het onderscheid tussen een zoon van je oom en tante (een ‘cousin’) en de zoon van je broer of zus (een ‘nephew’). Dus naast de spelling en uitspraak van de Engelse woorden, moet je je ook de betekenis eigen maken. Dit is best lastig en zelfs mensen die heel goed zijn in Engels en het dagelijks spreken kunnen de woorden nog wel eens door elkaar halen. Hoe ziet de betekenis van een woord er dan precies uit? En hoe en waar slaan we zo’n concept op in ons brein?

Hoe ziet de betekenis van een woord er dan precies uit?

Dit zijn vragen waar veel wetenschappers zich mee bezig hebben gehouden, van filosofen als Plato die nadachten over de essentie van dingen, tot neurowetenschappers die proberen te vinden waar in het brein woorden en hun betekenissen zijn opgeslagen. Dit laatste is nog niet zo makkelijk, want het is niet zo dat een concept is opgeslagen in één neuron of op een specifieke locatie. Het  is juist verspreid over je brein. Woordconcepten worden daarom meestal beschreven als ‘mentale representaties’: een abstracte verzameling aan kennis die je vormt op basis van je zintuigelijke ervaringen in de wereld. Je slaat dus geen specifieke woordenboekdefinitie op maar vormt een representatie van wat je eerder hebt gezien en gehoord toen het woord ‘neef’ gebruikt werd. Dat maakt concepten tevens dynamisch; het kan veranderen naarmate je ouder wordt en ze kunnen verschillen van persoon tot persoon.

group cosy
Een uitstekende situatie om gebruik te maken van het woord: gezellig! Foto door: Wikimedia

Hoe zit dit dan bij woorden in een tweede taal? Voor de Engelse woorden ‘cousin’ en ‘nephew’ hadden we al een bestaande conceptuele representatie tot onze beschikking. We vergeten misschien soms welk Engels woord bij welk soort neefje hoort, maar het onderscheid is duidelijk en we kunnen ons er iets bij voorstellen. Dit is niet altijd het geval als we woorden in een tweede taal leren. Bijvoorbeeld als een Engelsman het Nederlandse woord ‘gezellig’ tegenkomt. Hij zou dit woord kunnen linken aan zijn mentale representatie van het woord ‘cosy’,  maar dit dekt niet helemaal de lading (in je eentje met een dekentje op de bank is wel ‘cosy’, maar niet bepaald ‘gezellig’). Waar we in het vorige voorbeeld met ‘neefje’ dus een concept in tweeën moesten delen, staat de Engelsman hier voor een ander soort opgave: hij of zij moet namelijk een nieuwe mentale representatie vormen, en leren in welke contexten het woord ‘gezellig’ passend is.

Je slaat dus geen specifieke woordenboekdefinitie op maar vormt een representatie van wat je eerder hebt gezien en gehoord toen het woord ‘neef’ gebruikt werd.

Hoe dit proces precies verloopt en welke factoren daarbij een rol spelen is helaas nog weinig onderzocht, maar enkele studies wijzen uit dat je voor het vormen van dit soort mentale representaties het meest gebaat bent bij het langdurig opdoen van ervaringen met de betreffende cultuur en interacties met moedertaalsprekers. De betekenis van moeilijk te vertalen woorden kun je dus het beste leren door situaties te beleven waarin het woord gebruikt wordt. Dus mijn advies aan de Engelsman: weg met dat woordenboek, en op naar Nederland om te ervaren wat ‘gezelligheid’ is!