Geschreven door: René Terporten
Vertaald door: Monique Flecken
Het is zomer en het wordt aardig warm in Nederland. Je zou kunnen zeggen dat dit komt doordat de aarde zich in deze tijd van het jaar dicht bij de zon bevindt. Je zou dit echter ook kunnen verklaren als gevolg van de intensieve 10-daagse “Language in Interaction” zomerschool, waar 51 experts en ongeveer 41 PhD studenten bij elkaar kwamen om kennis uit te wisselen. Deze zomerschool was de enige ter wereld waar taalonderzoekers met verschillende achtergronden een centrale vraag probeerden te beantwoorden: Wat is de stand van zaken en hoe kunnen we alle kennis uit de taalwetenschap, neurobiologie, genetica, psychologie en kunstmatige intelligentie samenbrengen om het fenomeen ‘taal’ beter te leren begrijpen?
Omdat taal zo complex is, is het moeilijk om deze vraag direct te beantwoorden. Dit klinkt misschien verrassend, omdat het voor ons zo makkelijk lijkt om met taal te spelen. We kennen na het eerste jaar van ons leven al een aantal woorden en ontwikkelen ons taalsysteem daarna relatief snel. Jij als lezer leunt nu misschien ook wel lekker achterover, terwijl je door deze tekst scant met een kopje koffie in de hand – helemaal geen moeite, dat lezen! Als wetenschapper kun je het daar echter niet bij laten: je moet er het fijne van weten! Hoe kan het dat we zo snel taal kunnen produceren en begrijpen? Wanneer en waar vinden deze processen plaats, en waarom werkt het precies op deze manier?
Tijdens de zomerschool werd duidelijk dat de verschillende onderzoeksgebieden allemaal andere antwoorden op deze vragen hebben. Als psycholinguïst heb je bijvoorbeeld misschien al een concreet beeld van de belangrijkste stadia die je tijdens het produceren van taal doorloopt: Voordat je daadwerkelijk woorden uit kunt spreken, moet je eerst bedenken wat je wilt gaan zeggen en de individuele stukjes die die betekenis hebben als het ware uitzoeken. Dit leidt tot het kiezen van de juiste formulering en vereist kennis van grammatica. Nu pas kun je het articuleren van de geplande woorden voorbereiden, waarbij de spieren in je gezicht aan het werk moeten worden gezet. Met andere woorden, taalproductie omvat een fase waarin je een concept of idee van de inhoud creërt, daarna kies je de juiste formulering van dat concept, en tot slot komt de fase van de articulatie. Klaar!

“Maar wacht eens even!”, roept de neurobioloog, “hoe werkt dit dan eigenlijk in de hersenen?”. Hebben onze hersenen bepaalde hotspots waarin de conceptualisatie, formulering en articulatie worden aangestuurd? Het blijkt echter dat ons brein geen eenduidige “taalgebieden” met specifieke functies omvat, maar dat het is opgebouwd als een super complex netwerk. Elk gebied en elke neuron is op de een of andere manier aan de rest van het brein gekoppeld. Denk er maar eens over na: tijdens het lezen van deze blog, moeten de visuele representaties van de letters en de woorden de hersenen binnenkomen via de visuele hersenschors en vanuit daar verder verwerkt worden. Als je iemand hoort praten, moeten alle geluidssignalen de hersenen binnenkomen voordat de taalverwerking kan plaatsvinden. Daarbij komt dat we telkens praten over andere sensaties zoals het ruiken, voelen, een beweging of pijn. Om de betekenis van de woorden die we horen te kunnen achterhalen zal elk taal-gerelateerd mechanisme van het brein informatie moeten uitwisselen met de gebieden die gespecialiseerd zijn in het zien, horen, ruiken, etc. Hierdoor ontstaat een hoog interactief web van hersengebieden die met elkaar communiceren; het is natuurlijk erg lastig om dit systeem volledig te begrijpen.
Maar waar moeten we dan beginnen? Misschien helemaal bij het startpunt, bij onze genen. De genen die we van onze ouders erven bepalen niet alleen de kleur van onze ogen en onze bloedgroep; ze beïnvloeden ook hoe ons brein en ons taalsysteem zich ontwikkelt. Genen omvatten de blauwdruk van de bouwstenen die bijvoorbeeld neuronen aanmaken. Wetenschappers hebben een gen ontdekt dat een belangrijke rol speelt voor de taalontwikkeling. Als dit specifieke gen niet goed werkt, kan er een taalstoornis ontstaan. Het is echter geen gemakkelijke taak om zulke genen te identificeren, juist omdat ze nooit alleen werken, maar altijd met andere genen samenwerken. Net zoals neuronen een complex interactief web vormen in onze hersenen, zo geldt dat ook voor onze genen. Met meer dan 20.000 menselijke genen is het erg lastig om één ‘taalgen’ te identificeren en dit zou alleen maar tot foute conclusies leiden.
Slaat je hoofd al een beetje op hol over dit hoe, wanneer, waar en waarom? Zoals je ziet leveren psycholinguïsten ideeën en theorieën, neurobiologen proberen deze ideeën op het brein toe te passen, en de genetica probeert de enkele bouwstenen te vinden. Er zijn natuurlijk ook nog genoeg andere velden die sterk bijdragen aan het beantwoorden van die ene centrale vraag. Maar de zomerschool benadrukte vooral het belang van het combineren van kennis uit de verschillende takken van de wetenschap. Als je werkelijk wilt leren begrijpen hoe taal werkt, dan zal de wetenschap het voorbeeld van de zomerschool moeten volgen en teams van wetenschappers uit verschillende gebieden vormen, met één gemeenschappelijk doel voor ogen. Als het in de wetenschap lukt om bruggen te slaan tussen de verschillende disciplines, dan zullen de gaten in onze kennis van taal ook verdwijnen.
Dus het is vooral nu – tijdens de hitte van de Nederlandse zomer – belangrijk om het hoofd koel te houden en voor een multidisciplinaire toekomst van het taalonderzoek te pleiten.

Geef een reactie