Geschreven door: Dan Sharoh
Hoewel lees- en taalvaardigheid sterk met elkaar verbonden zijn, is onze leesvaardigheid pas veel later ontwikkeld. De mens gebruikte al veel eerder gesproken taal dan dat hij kon lezen en schrijven. Zelfs nu nog hebben maar ongeveer de helft van de talen een geschreven vorm. Dit alles suggereert al dat lezen een aangeleerde, cultureel overdraagbare vaardigheid is. Taalvaardigheid, daarentegen, is een instinctieve en geëvolueerde menselijke eigenschap. Hoe past het taalnetwerk in de hersenen zich aan zodat we kunnen lezen en schrijven?
Als iemand leert lezen en schrijven, moeten zijn of haar hersenen zich aanpassen: de bestaande neurale netwerken moeten geherconfigureerd worden zodat ze visuele symbolen (in ons geval, letters) kunnen koppelen aan informatie die normaal gezien geassocieerd wordt met geluiden (gesproken woorden). Het karakteriseren van deze herconfiguratie is een controversieel onderwerp: het is nog niet duidelijk hoe onze hersenen dat precies doen. Om te kunnen lezen moeten we, net als tijdens het verwerken van gesproken taal, gebruik maken van verschillende fundamentele, evolutionair gezien oude neurale netwerken. Het maakt niet uit of de geschreven taal gebruikt maakt van logogrammen (zoals het Chinees) of alfabetische karakters (zoals het Nederlands), om te ezen moet het brein (1) visuele kenmerken verwerken: dingen als contrastinformatie en de positie van lijnen die samen een letter vormen. (2) de lijnen moeten dan herkend worden als letters, en vervolgens gecombineerd tot een visuele representatie van een woord. Daarna (3) moet die visuele representatie gebruikt worden om informatie te kunnen indexeren die normaal gesproken geïndexeerd wordt door akoestische patronen: gesproken woorden.

In geoefende lezers is het onwaarschijnlijk dat de visuele informatie gebruikt wordt als een ‘plug-in’ op het auditieve taalverwerkingssysteem. Het is niet zo dat we visuele informatie gebruiken om toegang te krijgen tot het geluidspatroon van dat woord, en dan het geluidspatroon gebruiken om toegang te krijgen tot wat dat woord betekent. Geoefende lezers zie je dan ook bijna nooit ieder woord eerst per letter, en dan helemaal uitspreken. Nee, er ontstaat een uniek leesnetwerk in het brein dat visuele patronen kan verwerken, en herkennen als individuele woorden en zo toegang kan krijgen tot lexicale informatie, zonder eerst de geluidspatronen van dat woord op te halen. Deze fonologische informatie wordt wel geactiveerd, maar het lijkt niet zo te zijn dat de link tussen de visuele woordvorm en de lexicale informatie gemedieerd wordt door auditieve informatie.

De auditieve en de visuele ‘routes’ in de hersenen voor het verwerken van gesproken dan wel geschreven taal zijn fundamenteel verschillend. Als je leest, doe je dat meestal per woord: je verdeeld een woord als ‘tafel’ bijvoorbeeld niet eerst in ‘ta’ en ‘fel’. Gesproken taal daarentegen wordt wel in dat soort kleinere onderdelen verdeeld, omdat geluidspatronen incrementeel binnenkomen en dus ook zo worden verwerkt. Dit grote verschil suggereert dat het brein dramatische aanpassingen ondergaat om visuele, onbreekbare patronen te integreren in een systeem dat gewend is aan het verwerken van incrementele auditieve patronen.
Leren lezen vereist dus enorme aanpassingen van je hersenen: je mag er wel trots op zijn dat je dit stuk kan lezen!
Vertaald door Lotte Schoot
maart 24, 2016 at 01:28
In het artikel wordt gesteld dat de lezer toegang krijgt tot lexicale informatie zonder eerst de geluidspatronen van een woord op te halen.
Mijn hypothese hierover is dat dit inderdaad het geval is bij geautomatiseerd vaardig lezen en dat dit begrepen kan worden als een geconditioneerde reactie.
Bij het aanvankelijke leren lezen, dat wél fonologisch gemedieerd wordt, ontstaan in de hersenen visuele patronen die zo sterk verbonden raken met de klankpatronen van een taal dat zij bij activatie zélf onmiddellijk de fonologische informatie vrij geven die toegang geeft tot de lexicale informatie. We kunnen nu niet meer naar woorden kijken zonder ze te lezen.
Blinden kunnen lezen via tactiele patronen.
Voor doven is leren lezen een groot probleem. Zij kunnen wel visuele patronen vastleggen, maar kunnen die niet verbinden aan een geluidspatroon. Het visuele patroon moet dan verbonden worden met betekenis, wat alleen mogelijk is met hele woorden.
Bij dyslectici raakt het lezen niet geautomatiseerd. Voor de meeste kinderen is het herkennen van gespelde woorden niet moeilijk. Dyslectici hebben een auditief probleem. Het zou kunnen dat voor hen de overeenkomst tussen “gemankeerde” gespelde klanken en de werkelijkheid te groot is om een hechte verbindingen te kunnen maken.