Deze zomer bracht ik onder andere door in de Verenigde Staten, waar ik niet ver van New York een lezing moest geven voor een groep heel slimme collega’s en studenten. Op mijn terugweg had ik nog een dag over om wat in New York rond te lopen. Daar hoort natuurlijk ook een bezoekje bij aan de boekhandel, in dit geval Barnes en Nobles in Greenwich Village. In die boekhandel pikte ik een boek op dat nog maar net droog van de drukpersen was afgeleverd. De titel: “The myth of mirror neurons“, van Gregory Hickok.

Bron: Gregory Hickok’s Twitterpagina

De ontdekking van spiegelneuronen zijn wel vergeleken met de ontdekking van het DNA. Het lezen van dit boek heeft mij echter gesterkt in de overtuiging dat de vondst van spiegelneuronen de meest overschatte ontdekking is in de neurowetenschappen van de laatste 50 jaar. Spiegelneuronen, zo laat Hickok in zijn boek zien, worden vandaag de dag als verklaring van zo ongeveer elk probleem gezien. Heb je autisme, het komt door een gebrek in je spiegelneuronen. Lijd je aan stotteren, heb je schizofrenie, erectieproblemen, last van obesitas, het is allemaal de schuld van je spiegelneuronen als die niet optimaal functioneren. Zelfs “misattribution of anger in the music of avant-garde jazz saxophonists” wordt aan mankerende spiegelneuronen toegeschreven. Dit alles op basis van een interessante ontdekking met beperkte relevantie die in 1992 door een groep Italiaanse onderzoekers in Parma wereldkundig gemaakt werd.

Wat vonden deze onderzoekers? In de frontaalschors van een aap hadden Rizzolatti en zijn collega’s een aantal electroden geplaats om het vuurgedrag van de aldaar aanwezige neuronen te kunnen meten. Daarbij registreerden ze dat elke keer dat de aap een grijpbeweging maakte naar bijvoorbeeld een pinda, neuronen in dat gebied sterke activiteit vertoonden. Bij toeval ontdekten ze echter ook dat indien de proefleider een zelfde beweging maakte, een aantal van dezelfde neuronen eveneens hevig vuurden. Op basis van deze en daarop volgende bevindingen zagen de onderzoekers hierin een oplossing voor een centraal probleem: hoe kan ik uit het gedrag van een ander zijn bedoeling afleiden? Het antwoord was: er hoeft niets te worden afgeleid. De spiegelneuronen zorgen ervoor dat je intern het gedrag van de ander simuleert. Zelf ken je het doel van je handeling. Datzelfde systeem kan nu gebruikt worden om het doel van andermans handelen te achterhalen. Jouw eigen handelingssysteem resoneert mee indien je andermans handelen waarneemt.

Bron: Evolution of Neonatal Imitation. Gross L, PLoS Biology Vol. 4/9/2006, e311 doi:10.1371/journal.pbio.0040311
Bron: Evolution of Neonatal Imitation. Gross L, PLoS Biology Vol. 4/9/2006, e311 doi:10.1371/journal.pbio.0040311

Op zichzelf is dit een interessante gedachte, maar het werkt niet. Ons gedrag is daarvoor veel te ambigu en contextafhankelijk. Als ik kuch, kan dat bijvoorbeeld zijn omdat in kriebel in mijn keel heb, maar het kan ook een uiting van ironie zijn, in antwoord op de uitspraak: “Rizzolatti is de grootste neurowetenschapper van de 21e eeuw”. Rizzollatti claimt dat zijn theorie ook het menselijk taalbegrip kan verklaren. Maar het is duidelijk dat hij van taal niet veel begrepen heeft. Bij het gebruik van taal gaat het meestal om meer dan het doen van een bewering die ik kan begrijpen door de inhoud ervan te simuleren. Als ik bij een bezoek aan mijn buurman zeg: “Jan, het is hier warm”, dan zal zijn antwoord niet zijn “Ja, Peter, het is hier 33 graden”, maar veeleer “Zal ik de verwarming wat lager zetten”. Mijn buurman heeft begrepen dat ik met mijn bewering iets probeer te bereiken, dat in feite mijn bewering een verzoek is: Doe er iets aan. Daarvoor is het onvoldoende als ik de inhoud van de bewering simuleer, bijvoorbeeld door de hersengebieden die de gevoelstemperatiuur vaststellen te activeren. Opnieuw, taal is veel te contextafhankelijk om met eenvoudige simulatieprocesses de intentie van de spreker te achterhalen.

Mijn medewerkers en ik hebben door middel van hersenonderzoek laten zien dat je, om de bedoeling van de spreker te achterhalen, het zogenaamde ‘Theory of Mind’ netwerk moet inschakelen. Dat is een serie gebieden in het brein die ons in staat stellen inferenties te maken over de mentale toestanden van de ander. Deze gebieden zijn duidelijk te onderscheiden van de gebieden in de hersenen die als het spiegelneuronennetwerk te boek staan. Patronen van hersenactiviteit tonen aan dat er andere gebieden nodig zijn om de bedoeling van de spreker te achterhalen dan die waarin de spiegelneuronen zich bevinden.

In zijn boek onderzoekt Hickok de houdbaarheid van de spiegelneuronentheorie op basis van een zorgvuldige lezing van alle relevante studies die daarover door de Parmagroep gepubliceerd zijn. Hij laat in een zorgvuldig opgebouwd betoog zien waarom de claims van Rizzolatti en zijn collega’s uiteindelijk niet houdbaar zijn. Meerdere van zijn argumenten zijn overigens terug te vinden in andere publicaties, o.a. in een artikel dat Ivan Toni en ik enkele jaren gelden deden verschijnen in het Journal of Physiology Paris.

Wat heeft Rizzolatti op deze kritiek te zeggen? In de wetenschapsbijlage van de Volkskrant van 18 oktober vroeg de interviewer aan Rizzolatti: “In de mythe van de spiegelneuronen schijft Hickok dat nooit is bewezen dat het spiegelen van andermans gedrag tot doel heeft de ander te begrijpen.” Daarop antwoordt Rizzolatti: “Hickok is een taalkundige. Ik houd meer van wetenschappers die hun eigen onderzoek doen. Hickok haalt zijn kennis uit populair wetenschappelijke bladen. Maar goed, het bewijs dat we gedrag van anderen spiegelen met als doel de ander te begrijpen is nog zwak. Dat klopt”.

Dit antwoord bevat twee onjuistheden. Allereerst is Hickok een hersenonderzoeker die vele publicaties op zijn naam heeft staan over de neurale basis van taal, zowel door studies te doen bij afasiepatiёnten als door fMRI onderzoek bij gezonde personen. Hickok heeft heel wat meer onderzoek gedaan naar taal dan Rizzolatti zelf, die daarover wel van alles beweert, maar geen empirische data levert waarop die beweringen gestoeld zijn. Tevens heeft Hickok alle primaire publicaties zorgvuldig bestudeerd. Zijn boek is dus niet gebaseerd op stukjes in populair wetenschappelijke bladen, maar op de primaire literatuur. Met dit soort clowneske antwoorden dreigt Rizzolatti de Beppe Grillo van de neurowetenschappen te worden.

Peter Hagoort is hoogleraar cognitieve neurowetenschappen aan de Radboud Universiteit, directeur van het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek en directeur van het Centre for Cognitive Neuroimaging van het Donders Institute. Hij is het hoofd van de onderzoeksgroep ‘Neurobiology of Language’.